György Ligeti
Topstukken uit de 20e eeuw:
Kammerkonzert
In het naoorlogse Hongarije probeerde György Ligeti (1923 - 2006) na zijn studie aan het Conservatorium van Boedapest een bestaan als componist op te bouwen. In 1956 ontvluchtte hij het Stalinistisch regime en werd in Wenen door de West-Europese muzikale avant-garde met open armen ontvangen. Hun benadering van de muziek beschouwde hij als te dogmatisch en hij ontwikkelde een volstrekt eigen stijl van componeren, die hij micropolyfonie noemde. Daarin bewoog een veelheid aan melodieën zo dicht langs en door elkaar, dat de afzonderlijke lijnen niet meer van elkaar te onderscheiden waren, en intens gekleurde klankwolken vormden.
Dat principe komt ook terug in het Kammerkonzert uit 1969-1970. Hij schreef dit werk voor een ensemble van dertien solisten, van wie hij grote virtuositeit vergt. Omdat alle spelers gelijkwaardig zijn, is er geen sprake van een solostem met begeleiding. Iedereen speelt zijn eigen stem. Die stemmen kunnen samenvallen met die van anderen, zich in totaal andere maatsoorten en tempi voortbewegen, of in een dolle canon achter elkaar aanhollen. Clusters komen nog steeds voor, maar er is ook meer ruimte voor afzonderlijk te volgen lijnen.
In de bezetting van het Kammerkonzert zitten enkele ongewone instrumenten, waaronder basklarinet, celesta en Hammond orgel (of harmonium). Elk deel heeft een eigen karakter. In het eerste verdichten de melodische lijnen zich in golven tot micropolyfone structuren. In het tweede deel laat Ligeti individuele instrumenten in snelle opeenvolging van tempo wisselen, een eerste aanzet naar de gelaagde ritmepatronen waar hij zich ruim tien jaar later op richtte. Het derde deel toont zijn fascinatie voor mechanieken in het staccatospel van de dertien instrumenten. Ligeti noemt het vierde deel een krankzinnig virtuoos presto, met een pianist die als een dolleman op de toetsen hamert tot hij plotseling stopt, ‘alsof hij afgescheurd wordt’. Zo abrupt eindigt het stuk ook. Het lijkt of de laatste pagina van de partituur zoekgeraakt is.
Tekst: René van Peer