Een lichte toets voor de pijn van de dood
Joey Roukens - Requiem
22 september 2022
Een Requiem componeren wilde Joey Roukens als scholier al. De opdracht voor het jaarlijkse Bosch Requiem kwam dan ook als geroepen. Maar voor de muziek bleek hij zichzelf opnieuw te moeten uitvinden.
Door Bas van Putten
Joey Roukens (1982) sprak zich tien, vijftien jaar geleden beleefd maar expliciet uit over de staat van de nieuwe muziek. Die zag hij bezwijken aan nodeloze hoogdrempeligheid en cultureel isolationisme. Het modernisme was in zijn vasthoudendheid aan eigen doctrines het eigenlijke conservatisme geworden. Verkettering van tradities was de dood in de pot, en componisten deden er goed aan zich te spiegelen aan de vitaliteit van de populaire cultuur. Aan intellectueel gemotiveerd constructivisme had Roukens maling.
Joey Roukens
Dat waren rond 2010 al lang geen rabiate standpunten meer. De Italiaanse schrijver Alessandro Baricco wierp zich in De barbaren op als evangelist van de populaire cultuur. In de muziek was klankschoonheid weer schering en inslag. Dat liep zelfs al een tikje uit de hand. De populistische vergroeiing van new age met minimal baarde een generatie muzak-componisten bij wie artistiek weinig te halen viel.
Die kant ging het bij Roukens juist niet op. Zijn band met de traditie bleef gelaagd. Bijna zou je zeggen dat hij een modernistische complexiteit wist te verzoenen met een voor een breed publiek herkenbare welluidendheid en pop-achtige meeslependheid. In zijn briljante orkestwerken verkleefden een postminimalistische puls en een enorme drive Gustav Mahler met Stravinsky en John Adams met film- en popmuziek. Het resultaat was een altijd virtuoos escalerend amalgaam van Roukens’ vele muzikale liefdes. En door die kunstigheid bleef Roukens in een heimelijk verzuild muzieklandschap boven de partijen staan. Hij was welkom in zowel de nieuwe wereld als de oude, werd gespeeld door zowel Asko|Schönberg als het Koninklijk Concertgebouworkest. Roukens’ meesterlijk uitbundige Leonard Bernstein-hommage Boundless (2016) werd door Alan Gilbert, die bij het Koninklijk Concertgebouworkest de wereldpremière dirigeerde, meegenomen naar het New York Philharmonic. Zijn briljante dubbelconcert In Unison werd door Arthur en Lucas Jussen zelfs op cd gezet voor Deutsche Grammophon. In al die stukken hoor je waarvoor Roukens stond en staat. Voor een onwrikbaar geloof in de dramaturgische kracht van de tonaliteit. Voor de virtuoze synthese en de exuberante ontsporingen van digitaal precies bestuurde klankmassa’s. Proteïsche muziek, zei hij ooit zelf. Die steeds monumentalere vormen aannam. Zijn Rising Phenix voor koor en orkest (2014) zat al op ruim een half uur. Zijn nieuwe, tweedelige Requiem voor koor en strijkers duurt een uur.
Nederlands Kamerkoor (foto Melle Meivogel)
Op dat stuk kon je wachten. Het Bossche muziekfestival November Music brengt jaarlijks een nieuwe dodenmis van een Nederlandse componist en sinds 2019 is het Bosch Requiem ook in het Muziekgebouw te horen. De afgelopen jaren zeiden Kate Moore, Calliope Tsoupaki, Seung-Won Oh en Hawar Tawfiq ja. Natuurlijk kon Roukens moeilijk nee zeggen. Zijn Requiem-cv is perfect. Fascinatie voor de dood, bewondering voor het genre en zijn meesterwerken. Naast de klassiekers van Mozart, Verdi, Fauré of Britten zijn dat voor hem ook Requiems die nooit muziek voor miljoenen werden: van de Spaanse renaissancist Cristóbal de Morales en het half vergeten eerste Requiem – hij schreef er twee – van Luigi Cherubini, het Requiem dat Roukens zelfs het vaakst beluisterde.
Joey Roukens
Gelovig is hij niet. Dat stelde hem wellicht beter in staat zijn doelstelling te verwezenlijken: een mis die ook ongelovigen of niet-christenen zou aanspreken. Daarom schrapte hij rigoureus in de Latijnse tekst, hoezeer hij ook van het Latijn als zangtaal houdt. Het traditionele Dies Irae met zijn agressieve retoriek van vergelding en verterende vlammen werd vervangen door een minder gewelddadige Latijnse tekst die bij Roukens de neutrale titel Dies kreeg. ‘Domine’ bleef gehandhaafd als symbolisch containerbegrip voor een absolute norm of een groot voorbeeld, voor alles waar de mens zich aan kan optrekken. Maar Jezus sneuvelde.
‘Of je gelooft of niet, de dood en het gedenken van de dood gaan iedereen aan’
Het Requiem is een tweeluik met een rituele twee minuten stilte tussen eerste en tweede deel. Het eerste deel wordt alleen in het Latijn gezongen. Aan het Introitus gaat een Invocatio vooraf, waarin de koorzangers de Introitus-tekst fluisteren met begeleiding van een zachte soloviool. In het tweede deel nam Roukens gedichten van Robert Louis Stevenson, Clare Harner en tot slot Mark Twain op, wiens Warm Summer Sun, dat bij Roukens Good Night heet, ná het Agnus Dei het werk besluit. Hun doel is tweeledig: het stuk uit de exclusief katholieke sfeer te trekken, zodat het een universeler karakter krijgt, en een lichte toets te vinden voor de pijn en vreemdheid van de dood. ‘Glad did I live and gladly die’, schrijft Stevenson. ‘Ik ben niet weg, ik ben niet dood’, laat Harner de gestorven spreker zeggen, ik ben in alles wat beweegt en leeft; de wind, de regen, de vogels in de lucht. Dierbaren sterven niet, ze zijn in alles wat je aan ze kan herinneren. De natuur is ook bij Twain een bron van troost: ‘Warm summer sun/ shine kindly here.(…)’ ‘Lie light, lie light.’ De partituur vraagt het koor de teksten voor te dragen met de eenvoud van een folk song. Het stuk opent klein en eindigt klein. In het Twain-slot krimpt Amsterdam Sinfonietta van volwaardig strijkorkest tot strijkkwartet. Van Roukens mag dat ook bij kaarslicht. Veelzeggend zijn de opstijgende melodiebewegingen die haast als leitmotiv de dramaturgische bedoelingen articuleren. De doden stijgen naar het licht op.
Amsterdam Sinfonietta (foto Marco Borggreve)
Zo heeft dit Requiem iets paradoxaals. Zo monumentaal als de vorm is, zo intiem – meestal– de toon. Dit is een andere Roukens, een componist die voor het eerst openlijk zijn inspiratie lijkt te putten uit Barok en Renaissance, tijdperken die hem altijd fascineerden. Er zijn geen vocale solisten. In de Prelude van deel twee verlangt hij ‘baroque energy’, het koor zingt vibratoloos. De caleidoscopische instrumentatie van Roukens’ orkestwerken is ondanks een uitgebreid slagwerkapparaat ver weg.
Oude muziek dook vaker op in zijn muziek, maar dan meer als citaat, zegt hij, als doorkijkje, objet trouvé. Zijn Derde strijkkwartet van 2011, Visions at Sea, bevat wat Roukens ‘Sweelinck-achtige luikjes naar het verleden’ noemt, ‘die even opengaan en weer dicht’. In zijn Tweede strijkkwartet duikt oude muziek op als een visioen uit de mist. Voor het Concertgebouworkest schreef hij Distorted Fantasia, hommage aan Sweelinck voor het Sweelinckjaar 2021. Hij maakte een Josquin-transcriptie, begon een Miserere. Tegelijkertijd voelde Roukens zich beschroomd, zegt hij, materiaal uit zo’n ver verleden te gebruiken. Terwijl hij in al zijn stukken juist probeert allerlei soorten muziek naar zijn hand te zetten, zag hij niet hoe hij dat met oude muziek moest aanpakken ‘zonder dat het echt ging klinken als oude muziek’. Nog steeds weet hij niet zeker of hij in het Requiem die, hoe zeg je dat, nabije afstand heeft gevonden.
‘Maar ik heb het idee dat ik een manier heb gevonden om bepaalde dissonanten toe te voegen, akkoorden die juist veel meer met popmuziek te maken hebben; om mijn eigen harmonische intuïtie los te laten op een Renaissance-achtige techniek. En op die manier mijn eigen gedroomde Renaissance-muziek te schrijven, zonder dat het Renaissance-muziek wordt.’ Bij Angeli voor vijf vrouwenstemmen en acht celli (2018), voor de Amsterdamse Cello Biënnale, kreeg hij voor het eerst het gevoel de methode op het spoor te zijn. Nu het Requiem af is, vindt hij dat hij misschien niet volledig is geslaagd in zijn doelstelling meer ‘binnen één taal te blijven’. De voordrachtsaanwijzingen alleen al kom je in de oude muziek niet tegen: ‘con tenerezza’, ‘intenso’, ‘molto espressivo’, ‘never too dragging or indulgent’, ‘slow glissandi’, ‘espressivissimo’. En het is hier niet alleen oude muziek wat de klok slaat. ‘Dies’, zegt Roukens, ‘heeft een soort post-minimalistische drive, maar doet ook ergens denken aan bepaalde Russische muziek: Prokofjev, Moussorgski.’ Wie goed luistert zal in de partituur ook meer dan één verwijzing naar het eerste Requiem van Cherubini aantreffen. De tamtamroffel aan het begin van Dies, het tenminste dynamisch verwante slot-diminuendo in het Agnus Dei, specifieke cadensformules. Maar verder, ja, dit is een andere, versoberende Roukens.
Wat dreef hem? Moeilijk te zeggen. Hij weet wel dat hij de laatste jaren dacht: dat eclecticisme wordt op een gegeven moment misschien too much. Hij dacht: juist door een muziektaal toe te laten die zo ver van de huidige tijd af staat vind ik misschien een nieuwe kant van mezelf. Het betekent ook; ingesleten compositorische reflexen tegengaan. Zijn generatie, dat is waar, denkt digitaal. ‘Dat snelle schakelen. Wat je in Netflix ziet. Dat is hoe ik naar vorm kijk. Ik zei al eens dat het heel erg leek op filmmaken. Nu vergelijk ik het met tv-series, omdat je daar nog sterkere, gekkere, snellere schakelmomenten hebt. Van shot naar shot, van scène naar scène.’
Allemaal niet heel klassiek, dat ongeduld. Een symfonie die vijftig minuten kalm evoluerend aan zijn wording zit te bouwen is iets van andere tijden. Al zijn er, zegt hij, bepaalde operacomponisten die wel heel snel gaan, bij wie de stemmingen elkaar wel rap opvolgen. Mozart, de Verdi van Falstaff. Offenbach. Maar dat was theater. Toen een eiland, nu de wereld. Dat kan te veel worden, tot oververhitting leiden. Die voelde hij ook in zichzelf. En anderen hoorden het, als ze zijn werk soms met een hogedrukpan vergeleken. Voor Asko|Schönberg schreef hij Scenes from an old memory box. Dat was bomvol, de ideeën buitelden over elkaar heen, hij kreeg er zelf bijna het heen en weer van. Na een tweede uitvoering onder Etienne Siebens dacht hij: dit is helemaal niks, veel te vol. ‘Maar het gekke was, Reinbert de Leeuw zat in de zaal. Ik stond al bij de trap, wilde snel weg, dat heb ik altijd als ik niet tevreden ben. Komt hij aansjokken en zegt: briljant. En is weer weg. Dat vond ik dus opmerkelijk: dat Reinbert in een stuk dat ik toen niks vond toch iets hoorde.’
Reinbert de Leeuw (foto Anna van Kooij)
Nu begrijpt hij het beter. Het maniakale dat de maniakale Reinbert erin hoorde zit natuurlijk ook in hem. Hij hield van de over the top-ervaringen in die hyperenergieke stukken. Maar misschien zoekt hij nu juist daarom wel naar minder kronkelige wegen. En was het Requiem-project ook daarom wel zo interessant. ‘Het genre nodigt uit qua diepte of verdieping van expressie tot de grens te gaan. Of je gelooft of niet, de dood en het gedenken van de dood gaan iedereen aan.’
Dit artikel verscheen in de bijlage van de Groene Amsterdammer op 20 september 2022.